→ Czasowniki/werkwoorden → Start Learning / Download MP3 Flashcards

Question		Answer
robić start learning		doen ik doe, jij doet
widzieć start learning		zien ik zie, jij ziet
zostać start learning		blijven ik blijf, jij blijft
patrzeć start learning		kijken ik kijk, jij kijkt
pisać start learning		schrijven ik schrijf, jij schrijft
wynajmować start learning		huren ik huur, jij huurt
iść start learning		gaan ik ga, jij gaat
czytać start learning		lezen ik lees, jij leest
być start learning		zijn ik ben, jij bent, hij/zij/het is
jeść start learning		eten ik eet, jij eet,
palić start learning		roken ik rook, jij rookt
siedzieć start learning		zitten ik zit, jij zit
mieć start learning		hebben ik heb, jij hebt, hij/zij/het heeft
słuchać start learning		luisteren ik luister, jij luistert
myśleć start learning		denken ik denk, jij denkt
jeżdzić start learning		rijden ik rijd, jij rijdt
płakać start learning		huilen ik huil, jij huilt
powiedzieć start learning		zeggen ik zeg, jij zegt
dawać start learning		geven ik geef, jij geeft
przychodzić start learning		komen ik kom, jij komt
mówić, rozmawiać start learning		praten ik praat, jij praat
pracować start learning		werken ik werk, jij werkt
rysować start learning		tekenen ik teken, jij tekent
mieszkać start learning		wonen ik woon, jij woont
leżeć start learning		liggen ik lig, jij ligt
czekać start learning		wachten ik wacht, jij wacht
robić start learning		maken ik maak, jij maakt
pić start learning		drinken ik drink, jij drinkt
stać start learning		staan ik sta, jij staat
spać start learning		slapen ik slaap, jij slaapt
pomagać start learning		helpen ik help, jij helpt
kupić start learning		kopen ik koop, jij koopt
zapytać start learning		vragen ik vraag, jij vraagt
płacić start learning		betalen ik betal, jij betalt
znajdować, uważać start learning		vinden ik vind, jij vindt
szukać start learning		zoeken ik zoek, jij zoekt
zacząć start learning		beginnen ik begin, jij begint
dostać start learning		krijgen ik krijg, jij krijg
zyskać start learning		krijgen
odebrać start learning		halen ik haal, jij haalt
brać start learning		nemen ik neem, jij neemt
przynieść start learning		brengen ik breng, jij brengt
przetłumaczyć start learning		vertalen ik vertaal, jij vertaalt
opowiedzieć start learning		vertellen ik vertel, jij vertelt
iść, chodzić, spacerować start learning		lopen ik loop, jej loopt
uczyc sie start learning		leren ik leer, jej leert
chcieć start learning		willen ik wil jij wilt
wychodzić za mąż start learning		Ga trouwen ik trouw, jij trouwt
gotować start learning		koken ik kook, jij kookt
nazywać się start learning		heten ik heet, jij heet
wybierać start learning		kiezen ik kies, jij kiest
osiągać start learning		bereiken ik bereik, jij bereikt
słyszeć start learning		horen ik hoor, jij hoort
znać start learning		kennen ik ken, jij kent
uzupełniać start learning		vullen ik vul, jij vult
czuć start learning		voelen ik voel, jij voelt
używać start learning		gebruiken ik gebruik, jij gebruikt
nazywać coś start learning		noemen ik noem, jij noemt
kochać start learning		houden ik houd, jij houdt
żuć start learning		kauwen ik kauw, jij kauwt
wypełniać start learning		vullen ik vul, jij vult
wskazywać start learning		wijzen ik wijs, jij wijst
przeprowadzać się start learning		verhuizen ik verhuis, jij verhuist
zgubić start learning		verliezen ik verlies, jij verliest
stac sie start learning		worden
błogosławić start learning		zegenen
zasłużyć start learning		verdienen
zapewniać start learning		verzekeren
wpływ start learning		de invloed
zawierać start learning		bevatten
rozważać start learning		overwegen
wymagać start learning		vereisen
uniknąć start learning		vermijden
opuszczać start learning		het verlof
odjeżdżać start learning		vertrekken
chybić start learning		missen
pakować start learning		inpakken
rozpakować start learning		uitpakken
wstawać z łóżka start learning		opstaan
posprzątać start learning		opruimen
wybierać start learning		uitkiezen
uważać start learning		oppassen, opletten
wziąć ze sobą start learning		meenemen
zadzwonić start learning		opbellen
przybywać start learning		aankomen
zaprzestać start learning		ophouden
zakładać start learning		aandoen, aantrekken
umówić się start learning		afspreken
wejść do środka start learning		binnenkomen
wdychać start learning		inademen
iść z kimś start learning		meegaan
otwierać start learning		opendoen
przechodzić start learning		oversteken
wydychać start learning		uitademen
ściągać z siebie start learning		uitdoen, uittrekken
wystawić start learning		uitsteken

czasowniki/werkwoorden

You must sign in to write a comment

More